dinsdag 30 november 2010

Een warme zomeravond

Op feestjes en partijen voer ik niet het hoogste woord. Ik hou me meestal gedeisd en luister naar de mooie, grappige en sterke verhalen van de aanwezigen, terwijl ik genoegzaam nip van mijn wijn. Dat komt omdat ik nooit iets meemaak. Mijn leven gaat maar zo’n beetje z’n gangetje en er gebeurt niets dat het vertellen waard is. Soms verzin ik maar iets om te voorkomen dat men denkt dat ik het niet naar mijn zin heb op het feestje. Het lukt me echter nooit om iemand langer dan 3 zinnen naar me te laten luisteren. Bij de vierde zin komt er meestal iemand tussendoor, waarna men zich tot de nieuwe spreker richt. Maar nu zit ik toch te popelen om u te vertellen van een heel merkwaardige zomeravond.

- De hazelaar doet het bijzonder goed dit jaar -, zegt Tinie mijn vrouw, terwijl we in de beginnende schemer een kopje koffie drinken in de koelte van onze tuin.
-  Hmm-hmm - hum ik beleefdheidshalve terug. Ze weet dat ik niets heb met de namen van struiken, planten en bomen in onze tuin, maar zwijgen is haar te moeilijk. Zij wil graag haar enthousiasme voor de flora met mij delen. Dat mijn belangstelling en bewondering geveinsd is, weet ze maar al te goed, maar deert haar niet.
- De rododendron heeft last van ongedierte -, vervolgt ze onverstoorbaar.
- Ik zal morgen bij het tuincentrum vragen wat ik daar het beste aan kan doen -
- Hmm-hmm - 

Terwijl mijn vrouw verder mijmert over het wel en wee van de begroeiing, geniet ik van de stilte en de aangename temperatuur. De hitte van de dag hangt nog in ons huis, maar hier buiten is het een verademing. De kinderen van de buurt zijn naar bed en de meeste buren zitten binnen voor de televisie. Heerlijk is het om naar het lome gekwetter van de vogels te luisteren, die zich klaar maken voor de nacht. Even geen gedonder aan mijn hoofd, geen berichten over rampspoed in Ethiopië, Afghanistan of Guatemala, geen nieuws over dreigende conflicten in het Midden-Oosten, Azië of Zuid-Amerika, geen gedoe van kinderen die in bedompte en slecht verlichte fabrieken spijkerbroeken maken, of van kalfjes die dag in dag uit in kisten staan om vet gemest te worden, of van dienaren van de Heer die jongetjes in het internaat hebben gedwongen tot onzedige handelingen, geen verslag van een moord op een alleenstaande vrouw waarvan de buren zeggen dat ze dat nou nooit hadden verwacht, geen aankondiging van een forse belastingverhoging voor de nutteloze mens - een groep waar ik als werkloze die maar een beetje zit te webloggen, ook toe behoor -, nee, even helemaal niets dan het gekwetter der vogels, het zoemen van insecten en de stem van Tinie. 

Nochtans schiet me daar een merkwaardige ontmoeting met meneer Van de Weg te binnen. Ik kwam hem tegen in mijn stamcafé op de hoek van de straat, waar ik graag kom. Het is maar twee minuten lopen van ons huis, op de heenweg althans, en de barman is een joviale en beminnelijke vent die ik graag mag. Ik stap het knusse kroegje binnen en zie nog juist hoe een man aan de bar zich snel omdraait en het hoofd tussen de schouders verbergt. Ik herken  hem onmiddellijk als meneer Van de Weg, de hoofdpersonage in een van mijn verhalen. U kent hem echter nog niet, omdat ik het verhaal van meneer Van de Weg nog niet heb gepubliceerd.  Om eerlijk te zijn: het verhaal is nog niet geschreven. Maar het bestaat wel, het is kant en klaar en moet alleen nog worden opgetekend. Het is het verhaal van een man die zijn vrouw slaat en het daar moeilijk mee heeft. Het merkwaardige is dat meneer zijn vrouw niet echt slaat. Elke avond heeft hij een onbedwingbaar verlangen haar eens flink te raken, maar het komt er nooit van. Toch ziet hij de volgende ochtend, als het verlangen weer is weggeëbd, zijn vrouw onbekommerd naar haar werk gaan met een blauw oog, een gezwollen neus en een dikke lip. - Och, wat moeten de mensen wel niet van me denken - piekert hij elke keer opnieuw  schuldbewust.   

Hoewel meneer Van de Weg mij toch zag binnen komen, staart hij recht over zijn bierglas heen voor zich uit en lijkt mij niet te willen zien. Ik laat mij echter niet kennen en loop meteen naar hem toe, leg een hand op zijn schouder en begroet hem vriendelijk.
- Hoe is het met u, meneer Van de Weg -, begin ik. Tegen zijn zin in draait hij zijn hoofd in mijn richting.
- Slecht! -, bijt hij me venijnig toe. Dit verbaast mij hogelijk. De laatste keer dat ik hem sprak, ging het juist prima met hem. Hij had mijn raad om naar een psychiater te gaan opgevolgd en maakte een opgeluchte en gelukkige indruk. Hij vertelde dat de psychiater had geconcludeerd dat hij zich beter voordeed dan hij in werkelijkheid was en daarom een ernstig schuldcomplex had ontwikkeld. Een intensieve therapie kon echter uitkomst brengen en het ging al een stuk beter met hem.
- Maar wat is er dan gebeurd? - vraag ik hem nieuwsgierig. - Het leek zo goed te gaan met u -, voeg ik er aan toe.
- Doe nou maar niet zo schijnheilig….Je weet best dat je me te gronde wil richten met je verhaal.Mijn vrouw weet van het hele gebeuren niets af en als jij nou gaat opschrijven dat ik haar wil slaan en naar een psychiater ga, weet binnenkort niet alleen zij, maar de hele buurt en mijn familie het ook. Dat gaat me mijn sociale leven en mijn huwelijk kosten -, schreeuwt hij kwaad.
- Tja,maar zo is het verhaal nu eenmaal. Ik kan het niet anders maken dan het is -, antwoord ik voorzichtig.
- Dan kan ik er beter maar meteen een einde aan maken. - verzucht hij berustend en laat het hoofd hangen.

Nu wordt het mij toch te gortig. Waar moet dat heen als de personages van een verhaal of een roman zelf de loop van de geschiedenis gaan bepalen door mij te chanteren? Dan kan ik mijn blog wel opdoeken.
- Oh nee, meneer Van de Weg, met dat soort dreigementen hoeft u bij mij niet aan te komen - zeg ik fel. – Er tussenuit knijpen terwijl het verhaal nog niet af is? Dat gaat niet gebeuren! -
- Ha -, zegt hij uitdagend - en wat denk je er aan te doen? Hoe denk je me tegen te houden? -
Nu vraagt hij er toch zelf om. Ik heb er schoon genoeg van en het hele verhaal kan me gestolen worden.
- Beste meneer Van de Weg, vanaf dit moment bestaat u niet meer….ik schrijf wel een ander verhaal…over mevrouw Van der Stee bijvoorbeeld…..maar met u ben ik klaar - zeg ik afgebeten en sta voortvarend op van de barkruk en loop naar de uitgang van de kroeg.
- Nee, dat niet..!!! - krijst meneer Van de Weg, het hoofd wanhopig geklemd tussen beide handen en dat is het laatste wat ooit van hem is vernomen. Ik vind het wel jammer van die aardige barman.

- Morgen zal ik die oude rozen eens snoeien. Wist je dat er wel drie tot vier keer nieuwe bloemen kunnen groeien als je bijtijds snoeit? Wat een heerlijke avond he? En zo lekker rustig. - hoor ik Tinie zeggen.
- Ja ja… - antwoord ik, nog enigszins geïrriteerd door die geschiedenis met meneer Van de Weg.
- Zullen we nog een glaasje wijn nemen? -
Ik ben blij dat ze de boosheid in mijn reactie niet heeft opgemerkt en knik instemmend. Ze staat op en loopt naar de keuken, mij alleen achterlatend in de rust van de tuin. Langzaam ontspan ik weer. Even niets aan mijn hoofd…

Maar wat is dat nu weer? Daar kruipt een egeltje onder het hek van de buren door onze tuin in. Volledig op het gemak loopt het vlak voor me langs. Het is helemaal niet bang en kijkt me met pientere oogjes brutaal aan.
- Goedenavond meneer, wat een genoeglijke avond is het toch. -, zegt het vriendelijk met een licht Duits accent.
- Ik hoop dat u het me niet kwalijk neemt dat ik even door uw tuin kom lopen, maar ik moet naar nummer 12 en dit is de kortste weg. Ik heb nogal haast, ziet u. - Ik knik edelmoedig en vraag:
- Maar waarom zo’n haast op een mooie avond als deze? -
Het egeltje haalt diep adem en gaat zitten op een stronk die van de week door Tinie is afgezaagd.
- Er wacht thuis nog zoveel werk -, verzucht het - Mijn vrouw is zwanger en kan het huishouden niet meer bijhouden, in de tuin groeit het groen ons boven het hoofd, de kinderen moeten zo naar bed en ik moet mijn column voor ‘Het Egeltje’ nog inleveren voor 23.00 uur. Nu ben ik wel al een eind, maar ik zit nog met het plot in mijn maag. -

Het moet toch niet gekker worden. Dat een vreemd egeltje me zomaar aanspreekt, kan ik nog wel uitleggen – het bevond zich immers op privé terrein -, maar dat het een column schrijft is nauwelijks te bevatten. Waar blijft Tinie toch met de wijn? Ze zou dit moeten horen, want anders verwijt ze me weer dat ik maar wat zit te verzinnen.
- Ik stap maar weer eens op -, zegt het egeltje, - ik moet nu echt naar nummer 12. Het is zo’n heerlijke zwoele avond en ik wil ondanks de drukte toch nog even zwemmen in de vijver van nummer 12. Morgen kan het weer wel omgeslagen zijn - en het staat op van de stronk en scharrelt richting het tuinhek van onze andere buren.   

Als de bliksem sta ik op en loop naar binnen.
- Tinie, waar zit je toch? - roep ik.
- Op de wc - hoor ik haar van voor uit het huis zeggen. Ik zucht teleurgesteld, want nu kan ik haar niet laten kennis maken met het bijzondere egeltje. 

- Zullen we nog even een wandelingetje maken? - stel ik Tinie voor als ze weer de tuin in komt.
- Ja leuk - zegt ze en zet de wijnglazen op de tuintafel.
We lopen gezellig hand in hand langs de prachtige tuinen van onze buurt en keuvelen er lustig op los. Bij nummer 12 houd ik halt en gluur even door een spleet in de stevige tuinpoort.
- Wat doe je? -, vraagt Tinie verschrikt en ze wil me meetrekken, weg van dat tuinhek.
- Er zwemt een egeltje in de vijver van deze mensen - zeg ik snel.
Nieuwsgierig geworden komt Tinie naast me staan en tuurt door de kier.
Samen genieten we een paar minuten van dit grappige schouwspel en ik wil Tinie net het verhaal over dit egeltje uit de doeken doen, als we beseffen dat het verbeten probeert op de kant te kruipen. Het worstelt wanhopig om tegen de steile oever omhoog te klauteren, maar glijdt telkens weer terug het water in.
- Ach god, zo verdrinkt het nog. We moeten de bewoners waarschuwen - zegt Tinie paniekerig. Maar er brandt geen licht in huis en de buren zijn ook niet thuis. Het hek rondom deze tuin is torenhoog en voorzien van prikkeldraad en glasscherven. ‘Hoe kunnen sommige mensen toch zo angstig zijn’, bedenk ik mij. Tinie en ik lopen als gekooide beesten langs deze vermaledijde tuinpoort heen en weer, maar we zien geen kans het egeltje te redden. We zien hoe het met steeds minder kracht en overtuiging probeert het vege lijf te redden en na een paar minuten wordt het stil in de vijver.

Bedrukt en terneergeslagen lopen we terug naar ons huis. We zitten nog een poosje zwijgend in de tuin, maar de wijn smaakt niet meer en de sfeer is verpest. Ik zit te piekeren over hoe dat nu moet met het huishouden. De kindertjes hadden allang in bed moeten liggen. De uitgever zal tot sint-juttemis  op die column moeten wachten. En dat alles omwille van een of ander stom verhaal van mij. Dat krijg je er nu van als je jezelf beter voordoet dan je eigenlijk bent.  

vrijdag 26 november 2010

Alles of niets

Net nu ik me op mijn zolderkamer heb geïnstalleerd met de laptop op schoot en klaar zit om eens een ernstig stuk te schrijven over de dood, begint het te regenen. Het is echt beestenweer, terwijl de hele week de hitte uit de hemel droop.  Gelovig ben ik niet. Behalve empirisch bewezen beweringen en wiskundig berekende theorieën –deze laatste categorie is voor mij zelfs niet helemaal onverdacht- neem ik niets voor waar aan. Ik geloof niets van wat er staat geschreven in de bijbel of koran, in de Telegraaf, Volkskrant, NRC of AD, in boeken met zeeverhalen of historische romans, zelfs niet in boeken van Hermans of Nescio, ik geloof niet wat ik hoor op tv, radio 1, 2 of 3 – de muziek op radio 4 is van zulke schoonheid dat ook dat ongeloofwaardig is -, ik geloof niet dat er ‘s nachts geesten van overleden vrienden, familie of beroemde schrijvers in mijn kamer verschijnen, nee, ik geloof zelfs niet in wat ik met eigen ogen zie. Maar dat het uitgerekend nu ik het wil hebben over de dood, begint te regenen, is toch wel vreemd.

Het water slaat inmiddels met kracht tegen het raam en leidt mijn aandacht af. Ik zet mijn laptop terzijde en sta op om naar het raam te lopen. Ondanks de duisternis en het slechte zicht, zie ik hoe beneden in de tuin onze poes Neeltje rillend zit te schuilen onder een tuinstoel. ‘Donders’, denk ik, ‘dit kan zo niet’ en ik loop de twee trappen naar beneden om de verregende poes binnen te laten. Het beestje strijkt een paar maal dankbaar langs mijn benen. Ik ga door de knieën en aai haar een paar maal over de natte vacht. Luid spinnend loopt ze van me weg naar haar etensbak. Tevreden loop ik naar boven en installeer me weer met mijn laptop op mijn stoel.

Welnu, de dood…Ik weet eigenlijk niet zo goed hoe dit onderwerp aan te pakken. Schrijven over een hiernamaals kan ik niet, want daar geloof ik niet in. Net zo onzinnig is het om te beginnen over een vagevuur of hel als je het bestaan daarvan betwijfelt. Voor mij is dood gewoon dood. Maar dan maak ik me er wel heel gemakkelijk van af, alleen de titel zou al volstaan. Men zou denken dat mijn zienswijze op de dood beïnvloed is door mijn voorliefde voor korte verhalen. Men zou zeggen dat ik eigenlijk niets te zeggen heb. Een flinke windvlaag met regen slaat tegen mijn raam. Ik schrik op uit mijn overpeinzingen en meen buiten iemand te horen roepen. Ik zet mijn laptop naast me op het kleine bijzettafeltje en kom overeind om naar het raam te gaan. Op de weg achter ons huis zie ik een man die zijn hond uitlaat. Hij staat gebogen tegen de wind en de regen te trekken aan de halsband, terwijl het hondje zich bij een boom schrap zet. De man rukt ongeduldig aan de riem en roept iets tegen het beestje, maar ik kan het niet verstaan. Het is een vreemd schouwspel van een silhouet van een magere man die een tegenstribbelend figuurtje achter zich aan sleept.  Het duurt zeker vijf minuten voor de man het gevecht in zijn voordeel heeft beslist en de twee uit mijn zicht zijn verdwenen. 

- Iemand heeft ooit gezegd dat de dood afwezigheid van leven is, afwezigheid van alles -, bedenk ik mij,  eenmaal weer neergestreken in mijn stoel. Misschien moet ik niet de dood beschrijven, maar juist het tegenovergestelde - leven dus, ach nee alles – om aan het eind van een alles omvattend verhaal te kunnen zeggen dat met afwezigheid van al het voorgaande de dood is beschreven. Maar hoe krijg je dat allemaal in een kort verhaal, want iets anders kan ik niet. En ‘alles’ is wel erg veel. Ach, de dood gaat me steeds meer tegenstaan!

Hoor ik nu hagel tegen het raam? Zo valt er toch niet te werken! Hoe komt het toch dat het uitgerekend vanavond zo’n hondenweer is, dat kan toch geen toeval zijn? Ik loop naar het raam en tuur naar buiten. Zie ik het nu goed? Staat daar een vrijend stelletje achter het tuinhek? Ja, en het lijkt potdorie Rosa wel, van de buren. Kijk die twee nu toch innig verstrengeld staan in de gietende regen. Ik had haar bijna niet herkend met dat natte, steile haar, maar het is toch echt Rosa die zich daar overgeeft aan allerlei zondige handelingen. Moet ik de buurman nu waarschuwen? Ze is tenslotte nog geen vijftien jaar en het is al erg laat. Misschien zit hij zich op te vreten van ongerustheid. Het is een aardige man die laatst onze poes Neeltje kwam terugbrengen toen ze bijna een hele dag opgesloten had gezeten in zijn schuur. Ik bedenk dat dit toch van een andere orde is en besluit hem niet in te lichten. Bovendien heb ik het veel te druk met mijn verhaal.

Voor de zoveelste keer val ik terug in mijn stoel en plaats mijn vingers op het toetsenbord. Hoe pak ik het nu aan met die dood? Ik krijg er maar geen vat op en wordt steeds angstiger. Het wordt me langzaam duidelijk: met die dood is het alles of niets. Dat gaat me vanavond niet lukken, met die regen. Plotseling wordt mijn kamer hel verlicht door een bliksemschicht. Ik schiet overeind.  Zie ik het nu goed en loopt daar in het donker een schaduw mijn tuinpad op?

maandag 22 november 2010

De veerpont en de lampenkap

Zondag kreeg ik  de onbedwingbare drang om met de pont het Amsterdamse IJ over te steken. Ik woon al lang niet meer in Amsterdam, maar de herinneringen aan die veerpont zijn nog levendig. Als kind maakte ik bijna wekelijks de overtocht van het Centraal Station naar Amsterdam Noord om mijn oma te bezoeken die in Nieuwendam  woonde. Tijdens de tocht die hooguit 5 minuten duurde, staarde ik gebiologeerd naar de schuimkopjes die tegen de vierkante romp klotsten en voelde ik me even als een matroos, bootsman of stuurman uit de zeeverhalen die ik als kind verslond. Omdat er in mijn klas geen kinderen zaten met een oma in Amsterdam Noord, mocht ik mijn klasgenootjes graag de ogen uitsteken met mijn ervaringen op de grote vaart.

Mijn vrouw had nooit een oma in Noord gehad en vond het een belachelijk plan.
-“Denk je er om dat we vanmiddag beloofd hebben naar mijn moeder te gaan”-, zei ze waarschuwend. 

Maar omdat het om een onbedwingbare drang ging, nam ik op deze winderige zondagochtend toch de trein van Almere naar Amsterdam en liep aan de achterkant het station uit. Er lag gelukkig al een pont klaar lag, zodat ik hier niet hoef te vertellen over het  wachten, het aanleggen,  het leeg en volstromen van de veerpont. Ook het onderling passeren van de twee ponten op het midden van het druk bevaren IJ, kan onvermeld blijven. Ik stapte als een van de laatste aan boord en koos een plekje aan bakboord op het achterdek.

Omdat mijn medereizigers allemaal als een haas naar voren waren gelopen om zo snel mogelijk het schip weer te kunnen verlaten, stond ik moederziel alleen op dat achterdek te wachten tot de schipper het bevel zou geven om de laadklep te hijsen en de trossen los te gooien. En juist op het moment dat een matroos op het punt stond de laadklep te sluiten, stiefelde er nog een klein vrouwtje het achterdek op, dat gebukt ging onder het gewicht van een manshoge, ouderwetse schemerlamp. Ze was nog niet aan boord of we stoomden al op naar de overkant.

Het vrouwtje stond nog een beetje na te hijgen en keek wat schichtig om zich heen. Ze hield zich krampachtig vast aan de enorme lamp die wel 30 centimeter boven haar uit torende en die was voorzien van een enorme met vervaagde bloemen geborduurde kap van stof, die bij elkaar werd gehouden door baleinen, aan het uiteinde waarvan geknoopte kwastjes bungelden in de wind. Als de wind aanwakkerde en vat kreeg op de kap, leek het wel of ze elk moment met lamp en al overboord zou kunnen slaan. Ze aarzelde even toen ze zag dat er nog iemand op het achterdek stond, maar schuifelde uiteindelijk moeizaam naar mij toe. Ik vermoedde dat ze hulp zocht bij het hanteren van het gevaarte en knikte haar vriendelijk lachend toe. 

-“Mooie lamp heeft u daar”- zei ik uit beleefdheid.
-“Mooie lamp? Je ken hem so van me kreige, dat kreng!”- antwoordde ze vinnig. Ze bleek een rasechte Amsterdamse te zijn van naar schatting 50 jaar.
-“Maar waarom loopt u er dan zo mee te sjouwen?”- vroeg ik geïnteresseerd.
-“Me moeder gaat volgende maand eindelijk een bejaardenhuis in en dus sein we d’r spulletjes aan het opruimen. Nou wilde ze met alle geweld dat ik dit kreng mee zou nemen, want ze vond het zonde om ‘m bij het vuil te sette”- zei ze, met veel nadruk op ‘met alle geweld’. Vol afgrijzen wierp ze een vernietigende blik op de lamp.
-“Ze wou ‘m eerst nog mee neme naar d’r nieuwe kamer in dat tehuis, maar ik heb gesegt dat het niet moch en gelukkig geloofde ze dat. Ik sou me dood schame als ik daar met dat ouderwetse ding sou aankomme. Ik denk dat ie niet eens door de deur sou passe…”-vervolgde ze.
-“Maar nou sit ik ermee. Mot ik ook nog met dat ding op de bus. En je begrijp toch wel dat ik hiermee niet thuis kan komme? Me vent siet me aankomme! Hij klaagt toch al steen en been over alle rotsooi van me moeder die de laatste weken ons huis is ingedrage. Maar dit kreng slaat alles, dat gaat me m’n huwelijk nog kosten!”- en ze sloot af met een diepe zucht vol wanhoop.

Ik had echt met haar te doen, maar wist niet goed wat te zeggen. We stonden even zwijgend naast elkaar over het water uit te kijken, terwijl af en toe de wind onder de kap van de lamp sloeg en het kleine vrouwtje tot grote krachtinspanning noopte. Ik bedacht hoe ik haar kon helpen, maar kon niets zinnigs bedenken. Ik besefte dat we het midden van het IJ hadden bereikt en zag hoe de andere pont ons in tegenovergestelde richting passeerde, toen een even boosaardig als geniaal plan zich in mijn hoofd ontvouwde.

-“Gooi ‘m in het water”- zei ik onverhoeds. Het was er uit voor ik er erg in had. Ik ben eigenlijk geen voorstander van dergelijke milieuonvriendelijke oplossingen, maar dit was toch wel een bijzonder geval. Als ik er een huwelijk mee kan redden…. waarom niet? Bovendien ligt het IJ toch al vol met allerlei afval, dus die ene schemerlamp kon er nog wel bij.
Het vrouwtje keek me ongelovig aan en vroeg:
-“Meen je dat nouw? Dat kan toch niet? Is het hier wel diep genoeg?”-
Met die laatste vraag liet ze blijken het toch wel te willen overwegen.
-“Diep zat”- moedigde ik haar aan –“en we zijn alleen hier op het achterdek, niemand die het ziet.”-.

Het gezicht van het vrouwtje vertoonde eerst een bedenkelijke frons, maar na een paar seconden zag ik hoe er een twinkeling in haar ogen kwam.
-“Ik doe het!”-, zei ze resoluut en ze bukte zich om de lamp bij de voet op te tillen. Het ding was echter te zwaar voor haar om ‘m boven de reling uit te krijgen, dus voelde ik me verplicht medeplichtig te worden aan haar misdaad en hielp haar het gevaarte overboord te gooien. Met een luide plons ging het te water.

Vol verwachting bogen wij ons over de reling om te zien hoe het onder water zou verdwijnen. Tot onze schrik zagen we echter hoe de enorme kap van de lamp losraakte van de staander en op de golven bleef dobberen. Vol ontzetting keek het vrouwtje toe hoe de wind onder de lampenkap sloeg, waardoor deze al wapperend en opbollend met grote snelheid over het water stoof richting Noordzeekanaal. De kwastjes sloegen wild heen en weer.

Sprakeloos keken we enige tijd toe in de stille hoop dat het ding toch nog zou zinken. Maar toen dat na een volle minuut nog niet gebeurd was, keek ze me paniekerig aan en zei:
-“Straks moeten de sluizen er nog voor open”-.

Ik durfde pas een uur later de pont terug te nemen en kwam veel later thuis dan ik mijn vrouw had beloofd. Toen ik haar het verhaal vertelde, haalde ze haar schouders op, trok haar jas aan en zei kortaf: -“Kom, we gaan naar mijn moeder”-.

vrijdag 19 november 2010

Muizenissen over kanker 4

De oplettende lezer zal het onmiddellijk bij het lezen van de titel zijn opgevallen. Ik hoor u zachtjes prevelen: -“Muizenissen over kanker 4??, waar is deel 3 dan gebleven?”. Omdat de oplettende lezer recht heeft op een antwoord op voornoemde vraag, zal ik het maar verklappen: ‘Muizenissen over kanker 3’ is een totale mislukking geworden. 

Het ging over mijn eerste controlebezoek aan mijn uroloog na de operatie, waarbij volgens de chirurg alleen mijn blaas, prostaat en omliggende lymfeklieren zijn verwijderd.  En het moet u toch zijn opgevallen- dat kan niet anders-: sinds 8 september, de dag van de operatie, heb ik geen enkele bijdrage meer geleverd aan mijn onlangs begonnen weblog. De weblog, die toch een grote bijdrage aan mijn genezing zou moeten leveren, was voor mij van ondergeschikt belang, nee, sterker nog: van geen enkel belang. Wat ik ook probeerde, er welde niets dan losse flodders, niemendalletjes en onbenulligheden op en uiteindelijk kon ik niet anders dan constateren dat ik leed aan een writer’s block! Dus u begrijpt dat mijn chirurg wel het een en ander had uit te leggen. Als ik van tevoren had geweten dat hij met de kanker ook een inspiratieklier of orgaan zou verwijderen, had ik waarschijnlijk toch een heel andere keuze gemaakt.

Ik had me voorgenomen hem eens goed de waarheid te zeggen en hem aan te kondigen dat ik deze medische blunder zou aanmelden bij het Medisch Tuchtcollege. Tinie, mijn vrouw, ging met me mee, maar was niet op de hoogte van mijn voornemen.  De trouwe lezer kent haar inmiddels als een krachtige, charismatische vrouw die met haar rust en overtuigingskracht in staat is grote invloed op mij uit te oefenen, waardoor ik vaak op mijn besluiten terug kom. Zij was het immers ook die mij er toe overhaalde om me toch te laten opereren, ook al was ik eigenlijk genezen. Ik was wel zo uitgekookt om haar niet in vertrouwen te nemen.

Bij binnenkomst ging het meteen al verkeerd.
-“En meneer Den Dolaard, hoe voelt u….”- begon hij, arrogant achterover  leunend in zijn fauteuil, terwijl hij met zijn hand zijn bril recht zette op zijn pokdalige neus.
Bij zijn eerste woorden schoot ik al overeind en barstte los:
-“Hoe durft je dat te vragen aan een man die door jou creatief gecastreerd is, charlatan die je er bent, kwakzalver, beunhaas, knoeier, bedrieger, oplichter…..”- en ik liet er een lange tirade op volgen waarin ik hem wel tien keer de beschuldiging voor de voeten wierp dat hij mij weliswaar had genezen van kanker, maar mij daarvoor in de plaats een writer’s block had bezorgd. 
 
Tot mijn genoegen zag ik dat niet alleen de chirurg, maar ook mijn vrouw overdonderd was door mijn optreden. De chirurg week steeds verder achteruit in zijn armzalige bureaustoel en mijn vrouw zat mij enige tijd met open mond van verbazing, of was het ontzetting(?), aan te staren. Juist op het moment dat ik mij oprichtte en me half over zijn bureau boog, mijn handen rustend op het bureaublad, om mijn donderpreek ook fysiek kracht bij te zetten, gebeurde waar ik al zo bang voor was: Tinie greep in.

Zij pakte mij bij mijn arm en trok me terug in mijn stoel, terwijl ze haar stem vol kracht verhief:
- “Ron, stop daarmee! Doe niet zo idioot en hou je gemak”… -schreeuwde ze bijkans. Verschrikt keek ik opzij en zag meteen aan haar gezichtsuitdrukking dat het haar menens was. Ze had dat samengeknepen mondje en die vurige ogen, die ik maar al te goed van haar ken. De moed zonk mij onmiddellijk in de schoenen. 

-“Wat is dit nu weer voor malligheid? Waarom moet je me altijd zo nodig voor schut zetten? “- vervolgde ze en begon omstandig excuses te maken aan de geschrokken uroloog. Vol ontzetting hoorde ik haar dingen zeggen als ‘hij is soms wat ondoordacht’ en ‘het is zijn temperament’ en ‘door die operatie misschien wat van slag’, maar ik durfde er niet tegenin te gaan, hoe oneens ik het ook met haar was. De rest van het gesprek werd een dialoog tussen Tinie en de arts, af en toe onderbroken door een mat “ja dokter…” of “nee dokter….” van mijn kant, maar dat zal ik u verder besparen.

Toen ik vorige week mijn eerste versie van ‘Muizenissen over kanker 3’ ter lezing aan Tinie voorlegde, reageerde ze onderkoeld:
-“Ik vind het helemaal niks”- zei ze afgemeten. Met een resoluut gebaar gooide ze het papier op mijn schoot en zette haar bril af in de vaste overtuiging geen seconde meer aan mijn stukje te besteden.
-“Maar waarom dan niet? Geef me toch tenminste een argument….”- wierp ik tegen, onderwijl beseffend dat ik dit beter niet had kunnen zeggen, want met deze opmerking had ik het doodvonnis geveld over ‘Muizenissen over kanker 3’. De argumenten werden als een spervuur op mij afgevuurd.

-“Het is allemaal niet waar en het is volkomen onzin! Je bent veel te verlegen en te bedeesd om zo tekeer te gaan tegen een chirurg. En het idee van een ‘inspiratieklier’ of zoiets, is ook belachelijk. Geen mens gelooft toch dat je dit meent? Maar het ergste van alles is de manier waarop je mij neerzet in dit verhaal! Ik lijk wel een haaibaai, een feeks, een kenau…..Kan je niet eens in alle ernst iets over je ziekte vertellen? Waarom moet het altijd onzin zijn? Straks denken de mensen nog dat je helemaal geen kanker hebt gehad. En waarom moet je mij er altijd bijhalen? Maar je doet maar wat je niet laten kan….”-

U begrijpt wel dat deel 3 niet wereldkundig gemaakt kan worden. En daarom treft u hier alleen ‘Muizenissen over kanker 4’ aan, dat gaat over mijn lichamelijke gesteldheid van dit moment. Zo in het algemeen gaat het namelijk een stuk beter met me. Van een writer’s block is geen sprake meer, maar wat me sinds die operatie wel dwars zit,-ik durf het Tinie niet te vertellen-zijn  onderbuikgevoelens.

De macht van het woord.

Met getallen heb ik wel wat. Van jongs af aan houd ik al van getallen, kille kale cijfers, feiten, feiten, feiten. Mijn moeder zei:
- “Jij moet boekhouder worden, want je kan goed rekenen. En als boekhouder word je een belangrijke man. Mensen zullen ontzag voor je hebben”-

Hoe mis ze het had, wist ik toen nog niet, dus ik ben boekhouder geworden, vanwege dat beloofde ontzag.
Ik vond het wel meteen al jammer dat cijfers altijd iets moeten aanduiden. Zo zegt het getal 5 op zichzelf niets. Het krijgt pas waarde met een toevoeging, bijvoorbeeld ‘5 euro’.  Dat is jammer omdat daarmee onmiddellijk vragen worden opgeroepen. Wat kan ik kopen voor 5 euro? En kan dat morgen ook nog, of is het dan minder waard?

Op de lagere school werd ik al in verwarring gebracht door onze meester Jan, die het antwoord ‘12’ op de vraag ‘wat gaat er in een dozijn appels?’, steevast fout rekende. ‘Incompleet’ schreef hij er nog bij, een woord dat ik niet begreep. Kortom, getallen zijn onbesproken, maar zeggen feitelijk niets. Het woord ‘euro’ is het getal 5 de baas, het woord ‘appels’ het getal 12.

Met spijt moet ik constateren dat het ook bij het boekhouden niet om getallen gaat maar om de woorden die er aan worden toegevoegd. Nu begrijp ik het woord boekhouden ook beter. Het heeft niets met cijfers te maken, alles met woorden. Mijn keuze voor dit vak bleek louter gebaseerd op romantiek, op mijn geestverwantschap met getallen. De werkelijkheid bleek koud en kil te zijn, zonder een greintje cijfermatigheid.

En met dat aanzien dat mij door mijn moeder werd beloofd, is het ook droevig gesteld. Er is geen enkel respect meer voor cijfers vandaag de dag. Sterker nog, ze worden zelfs gewoon weggelaten en het antwoord wordt toch goed gerekend. Er gaan appels in een dozijn. Cijfers doen er niet meer toe, het zijn de woorden waar het om gaat. Als het om aanzien gaat, had ik iets heel anders moeten gaan studeren, iets met taal in ieder geval. Dan wordt er tenminste naar je geluisterd.

Dan had ik met een gerust hart kunnen zeggen: -“Er zijn massavernietigingswapens in Irak”-
Het getal nul had ik probleemloos weg kunnen laten. Iedereen zou me geloven en me met respect behandelen. Ik zou zelfs minister-president geworden zijn, of premier van het Verenigd Koninkrijk. Ik had mijn memoires kunnen schrijven. Een omvangrijk publiek had die gelezen.

Nee, met de kennis van nu was ik zeker geen boekhouder geworden.

Muizenissen over kanker 2

Donders, waarom zit mijn leven toch vol met dit soort buitenissigheden?  Dat mij dit nu weer moet overkomen. Sta ik ingepland voor een grote operatie over 3 weken, 22 september om precies te zijn, omdat ik kanker heb, is het opeens over. Ik merkte het  vanmorgen vroeg, meteen bij het opstaan, niks geen kanker meer, ik voel me prima! Daar gaat de hele planning. Maar dat krijg je er ook van als ze je zo lang laten wachten.

Ik poets mijn tanden en neem me voor meteen de chirurg op te bellen om die hele operatie af te zeggen. Ik had er toch al geen zin in.

Maar nu ik mijn overhemd aantrek, bedenk ik toch nog iets anders: wat als het nu binnen 3 weken weer terugkomt? Het is onwaarschijnlijk, dat weet ik wel, maar theoretisch zou het kunnen. Dan zetten ze me vast weer achteraan op de wachtlijst en moet ik weer 8 weken wachten! Nee, ik moet slim zijn.

Ik trek mijn broek aan en neem mijn besluit: ik zeg het nog niet af. Ik heb een veel beter plan. Een beetje gniffelend van de voorpret loop ik naar beneden de keuken in om een kopje koffie te maken. Ik zie al helemaal voor me hoe het zal gaan op 22 september, de dag van mijn operatie.

In de operatiekamer is het een drukte vanjewelste, iedereen is druk met de voorbereiding. Een zuster is bezig met de beademingsapparatuur, een andere zuster spreidt een nieuw en schoon vloeipapier uit op het operatiebed, de anesthesist controleert wat slangen en de operatieassistente rangschikt netjes alle messen, tangen, klemmen en dergelijke op de instrumentariumtafel, alles keurig op volgorde. In de deuropening kijkt de chirurg van een afstandje streng toe. Hij loopt naar de tafel met instrumenten, legt een kniptang recht en wisselt hoofdschuddend twee puntmessen om en vraagt: “Waar blijft meneer Den Dolaard? Heeft iemand hem al gezien?”

De operatieassistente kijkt verschrikt op en werpt een vragende blik op de zuster bij het operatiebed. Deze trekt echter haar schouders op ten teken dat ze het ook niet weet. De anesthesist kijkt verstoord naar de operatieassistente, want die is verantwoordelijk. Het zal hem toch niet gebeuren dat hij zich hier voor niks staat uit te sloven! Er ontstaat grote verwarring en er wordt met de ziekenzaal gebeld. Precies op dat moment kom ik binnen lopen.

-“En wie bent u? Wat komt u doen?”- vraagt de chirurg, die al behoorlijk geïrriteerd is.
-“Den Dolaard, aangenaam”- en ik steek mijn hand uit. Werktuigelijk neemt de chirurg mijn hand aan en kijkt me ongelovig aan.
-“Van de Poel is de naam, maar waarom bent u nog aangekleed?”-
- “Ik kom me even afmelden, het gaat niet door.”- zeg ik hooghartig glimlachend. In mijn ooghoek zie ik hoe de anesthesist in ontzetting zijn hoofd naar achteren werpt en zijn handen ontredderd in de lucht steekt.
- “Het heeft veel te lang geduurd en nu ben ik vanzelf beter geworden. Ik ben genezen en heb uw hele operatie niet meer nodig!”- De ogen van de chirurg worden groot. Ik laat zijn hand los en draai me om en verlaat het toneel, iedereen in verwarring achterlatend.

Oh, wat geniet ik hier van!
Die marktwerking in de zorg is voor mij echt een zege!

Ik schrik op uit mijn overpeinzingen als mijn vrouw de keuken binnenkomt en voel me betrapt. Ik neem snel het laatste slokje koffie.
-“Is er iets?”- vraagt ze achterdochtig. Ik schud heftig van nee. Ik moet haar het goede nieuws nog maar even niet vertellen. Ze kan soms zo voorbarig reageren.

De staartvlekvink

Ondanks verwoede pogingen van vele vogelaars, is de staartvlekvink al enige tijd niet gezien.
Ik had deze laatste zin, die merkwaardigerwijs tevens de openingszin is, ook kunnen beëindigen met het woordje ‘gesignaleerd’, maar ik heb er bewust voor gekozen dat niet te doen. Ik geef de voorkeur aan het oer-Hollandse ‘gezien’, dat ook qua betekenis beter past in deze context.  Het is misschien zinvol als ik dat even toelicht.

‘Signaleren’ heeft als belangrijkste betekenis: opmerken, waarnemen. -“Welnu”- hoor ik de slimmerds onder  u zeggen,  - “dat is toch precies wat er wordt bedoeld?”-
Ja en nee. ‘Gesignaleerd’is weliswaar ongeveer gelijk aan ‘gezien’, maar toch is er sprake van een nuanceverschil, dat is gelegen in het woord ‘signaal’  waarvan signaleren een afgeleide is. ‘Niet signaleren’ wil zoveel zeggen als: er zijn geen signalen waargenomen. Daarmee zou gesuggereerd kunnen worden dat er wel signalen zijn, maar dat deze eenvoudig niet gezien worden.  Omdat ik alle schijn wil vermijden dat de staartvlekvink mogelijk signalen geeft die door al die enthousiaste vogelaars niet worden opgepikt, gebruik ik dus de uitdrukking ‘niet gezien’. Echte intelligentie herkent men aan de nuancering.

Naast deze betekenis kwestie speelt er nog iets anders waardoor mijn voorkeur uitgaat naar ‘zien’ en niet naar ‘signaleren’.  De oplettende lezer weet onmiddellijk waar ik op doel, maar de meesten van u staren natuurlijk niet begrijpend naar deze zin. Als u de halfopen mond nu even sluit,  dan leg ik het u nogmaals uit. Ik blijf dit doen tot elke Nederlander dit begrijpt.

Het woord ‘signaal’ is geen zuiver Nederlands woord, het is een ‘leenwoord’ dat afkomstig is uit het Frans. Dat geldt natuurlijk ook voor de werkwoordsvorm ‘signaleren’. Nu moet u niet denken dat ik een purist ben, zo’n fanatiekeling die de Nederlandse taal  vrij wil houden van alle buitenlandse invloeden en die in de volksmond al gekscherend taalzuurpruim wordt genoemd. Nee, als ik een purist zou zijn, dan had ik niet het woord ‘fanatiekeling’ gebruikt, maar bijvoorbeeld ‘bezetene’ of ‘doordrijver’, misschien zelfs wel ‘gedrevene’ of ‘scherpslijper’. Maar dat vind ik allemaal wat overdreven. Het woord ‘fanatiekeling’ is inmiddels ruimhartig opgenomen in onze taalschat, dus waarom dan niet gebruikt? Ik zou niet eens meer weten welk buitenlands woord hieraan ten grondslag ligt. Ik vermoed dat het uit het Arabisch komt.

Hoedt u voor de fanatiekelingen! Ik wil ook niet met hen geassocieerd worden. Maar als er een keuze is, dan kies ik voor ons mooie, zuivere Nederlands, dat we zo handig hebben ontfutseld aan het Diets. En waar gaat het nu helemaal om? Zo belangrijk is het allemaal niet.

Daarom hecht ik er aan, zoals tegenwoordig alle politici zeggen, om te benadrukken dat het om de inhoud gaat. Voor de zekerheid vat ik nog even kort samen:

Ondanks verwoede pogingen van vele vogelaars, is de staartvlekvink al enige tijd niet gezien.

………….wordt vervolgd

Geen zin

Het was me totaal ontgaan.  Het was wel te verwachten. Het stond te gebeuren. En net nu ik mijn weblog ben gestart!

Ik dacht: ‘misschien kan ik het tij nog keren’. Helaas, mijn weblog komt te laat. De verordening is pas  uitgevaardigd. Dinsdag, weet ik nu.

Ik ging naar de bakker, dinsdag dus. Daar kom ik elke ochtend. Ik ben namelijk gek op tijgerbollen. De vrouw van de bakker kent mij goed. Elke dag begroet ze mij joviaal. En praat honderduit. Over het weer. Maar ook over mijn buren.  Zo niet dinsdag.

-“Goedemorgen- meneer- wat- mag- het- zijn-?” Elk woord werd duidelijk gearticuleerd. Ze keek me niet eens aan. Haar ogen sloeg ze neer, op haar handen. Die waren onder de toonbank. Ik zag hoe ze op haar vingers telde. Zes vingers had ze uitgevouwen. Voor elk woord een.

-“Nou, mevrouw, ik heb er vandaag echt zin in, dus geef mij maar 5 tijgerbollen”, zei ik opgetogen.
Verschrikt keek ze op. Schichtige blikken wierp ze om haar heen. Maar er was niemand anders. Ze leek gerustgesteld en antwoordde:
-“Meneer,- ik- mag- u- graag-. Dat- weet- u-. Maar- dit- kan- echt- niet- meer!” Haar vingers telden en telden. Ze eindigde met wederom 6 vingers, uitgespreid onder de toonbank.

Ik keek haar verbaasd aan. Ik begreep er allemaal niets van. Ze zag mijn blik en fluisterde:
-“U-weet-het-nog-niet-he?-. De-wet-is-vandaag-ingegaan. Maximaal-tien-woorden-,meer-niet.”
-“Tien…..?Woorden…..?” zei ik, nog steeds niet begrijpend.
-“Ja-, goed-zo-meneer”-, zei ze. En stak 4 vingers uit onder de toonbank.
-“Tien- woorden- per- zin-, meneer-. Geen-woord-meer! De-wet-is-vandaag-ingegaan-. Welnu-, vijf –tijgerbollen- dus-?” En haar hand eindigde met 4 vingers.

Ik knikte maar. Ik telde 1 euro 60 neer, zonder te spreken. Ik keerde me om. Met mijn hoofd tussen mijn schouders ging ik.
-“Dag- mevrouw”- mompelde ik nog. En ik betrapte mezelf: twee vingers staken uit mijn hand.

Het went wel snel. Maar zo heb ik er geen zin meer in. Ik ga maar twitteren.

Harde cijfers van het CBS

Opeens wilde ik het weten: hoe staat het er nu eigenlijk voor met onze bevolking?  Je hoort zulke rampzalige verhalen, de laatste tijd, over vergrijzing en bevolkingsafname en zo. Ik kan niet ontkennen dat mijn oprispende belangstelling voor deze problematiek te maken heeft met eigenbelang. Ik ben tenslotte al 55. Ik moet aan mijn pensioen gaan denken, net als al mijn babyboom generatiegenoten.

Daarom ben ik van de week maar eens langs gegaan bij het CBS, het centraal bureau voor de statistiek. Daar wordt  alles bijgehouden.  Ik was er nog nooit eerder geweest, maar het gebouw is eenvoudig te vinden. Het is een indrukwekkend groot complex en je zou verwachten dat er een afstandelijke, koele sfeer zou heersen. Tenslotte is alles daar toch gericht op feiten. Maar de werkelijkheid is anders. Ik werd uiterst vriendelijk ontvangen aan de balie door een knappe jongedame met een kleurig hoofddoekje.

- Kan ik u ergens mee helpen?- vroeg ze, beleefd en tegelijkertijd innemend glimlachend.
- Ja, ik wil alles weten over onze bevolking. Wat is er nu precies aan de hand en wat zijn de verwachtingen? Ik wil het naadje van de kous weten, dus ik zoek een zeer bekwaam persoon.-
- Maar meneer, dat staat toch allemaal op onze website?!-  antwoordde ze.
Meteen pakte ze een stukje papier en begon het adres voor me op te schrijven.
- Nee, nee, nee! Ik wil iemand spreken. Ik wil het uit de mond van een mens horen. Van een bekwaam iemand. Het liefst sprak ik de directeur zelf. Het gaat wel om mijn pensioen, mevrouw! Wilt u hem nu even bellen!-
Ik weet zo langzamerhand wel hoe ik in dit soort situaties moet handelen. Als je niet op je strepen staat, bereik je nooit wat. En het hielp.

Ze leek heel even overdonderd, maar na een paar seconden herpakte ze zich. Ze toverde weer een prachtige glimlach tevoorschijn.
- Ja, natuurlijk, ik begrijp het. Een ogenblik alstublieft-
Ze stond op en liep naar een deur achter de ontvangstbalie, waardoor ze even uit het zicht verdween. Na een minuut of twee kwam ze terug, breeduit glimlachend, zelfs een beetje gniffelend. Tja, ik begreep dat wel, want zo’n meisje komt niet elke dag bij de directeur natuurlijk.
-De directeur kan u ontvangen, meneer-, zei ze, nog een beetje nagenietend –Rechts deze gang in, kamer 312. Hij wacht op u- Met een gestrekte arm wees ze me de richting.

-Koffie zeker? -, zei een zware stem.
Ik had de deur van kamer 312 nog maar op een kier en keek verbouwereerd om de hoek. Ik zag meteen dat het een man naar mijn hart was. Zijn gezicht straalde strengheid uit, maar zijn postuur getuigde van de gezellige levensgenieter die hij ongetwijfeld was. Zijn T-shirt verborg de contouren van een omvangrijke buik, die nog leek op te zwellen toen hij ging zitten achter het bescheiden bureau. Ik mocht hem nu al. Ondanks zijn zwaarwegende en belangrijke functie, is hij heel gewoon gebleven in zijn goedkope jeans, in  zijn vuilwitte T-shirt, achter zijn kleine bureau en in zijn sobere kantoortje.
-Ja, graag koffie. Hoe wist u dat?
-Ach meneer, hier weten wij alles. Statistisch gezien was er een kans van 96% dat u voor koffie zou kiezen. Ik ken uw dossier-
Met zijn rechterhand wees hij naar het kopje koffie, dat voor me stond te walmen. Hij maakte een licht gebaar naar het potje met suiker. Naar de melk wees hij natuurlijk niet, wat onderstreepte dat hij zich goed had verdiept in mijn dossier. En dat in twee minuten!
- Steur….aangenaam-
Hij reikte mij de hand en keek me vragend aan.
- Oh, eh….Den Dolaard- zei ik snel.
- Goed meneer Den Dolaard , wat is de reden van uw komst? Laat me raden: pensioenzorgen zeker?-
Ik knikte overdonderd. Deze man was een genie.
- U bent nu in de vijftig en vraagt zich af hoe dat moet? Afnemende bevolkingsgroei…..minder geld in het AOW-laatje…enzovoorts..nietwaar?-
Ik trok een verontschuldigend gezicht. Hoe kon ik deze druk bezette man nu lastig vallen met mijn eigen, kleine beslommeringen, terwijl hij de zorg had over de gegevens van 16 miljoen mensen? Maar hij zag mijn bedenkelijke gezicht en ging voortvarend verder:
- Kom kom, maakt u zich niet druk. Ik kan het wel even uitleggen. Veel tijd heb ik niet, maar voldoende voor uw problematiek. Het is alledaags. Ik krijg gemiddeld per dag 111 keer deze vraag. In 0,9% van de gevallen komen de mensen hier persoonlijk langs voor het antwoord, zoals u nu doet. Via de telefoon beantwoorden we deze vraag in 6,7 % van de gevallen, terwijl 92,4% via de website gaat. Kernvraag is: zijn er over 10 jaar voldoende Nederlanders om ons pensioen en AOW te betalen, nietwaar?-
Ik kon alleen maar bevestigend knikken.

-Dat hangt er van af…. - Hij keek me verwachtingsvol aan, alsof hij wilde peilen of ik wist waar hij op doelde. Omdat ik dat niet wist, vroeg ik, tamelijk gedwee:
- Kunt u zeggen waar vanaf, meneer Steur? -
- Ik wist wel dat u dat zou vragen. Honderd procent van alle mensen doet dat. Maar goed, dat hangt af van de bevolking van Antarctica. Heeft u een momentje?  Ik ben iets vergeten -
Zonder mijn antwoord af te wachten, pakte hij zijn mobiele telefoon uit zijn zak, drukte wat toetsen in  en wachtte tot een stem aan de andere kant zich meldde. Ik pijnigde mijn hersenen over zijn laatste opmerking, die over Antarctica, maar werd afgeleid door de indringende, zware stem van de directeur:
- Ja Vergeer, met Steur hier, de directeur. Wil je even noteren dat Kees van Zanen, je weet wel, van die groentezaak, hoe heet die ook alweer? ….ja, de Paprika in Leiden….dat hij die partij Roemeense tomaten allemaal verkocht heeft…..ja, precies…100%....heel belangrijk voor de parallelle importcijfers….dank je wel, Vergeer -
Hij stak de telefoon weer in zijn zak en verzuchtte, een beetje verontschuldigend, alsof ik hem had betrapt op een fatale fout:
- Als je dat niet meteen doet, vergeet je het zo……Maar waar waren we gebleven? Oh ja… Antarctica dus. Daar hangt het allemaal vanaf. Kijk, het zit zo…. -
Meneer Steur leunde achterover in zijn stoel om er eens goed voor te gaan zitten en vervolgde:
- Als je kijkt naar onze huidige bevolkingssamenstelling, valt op dat de autochtone bevolking niet groeit, maar afneemt. Van de Nederlanders moet u het dus niet hebben, meneer Den Dolaard . En hoe komt dat, zal u willen vragen, nietwaar? Het antwoord is simpel en tweeërlei. Ten eerste hebben de Nederlandse mannen slecht zaad - De heer Steur pauzeerde even om mijn reactie op te nemen, maar ging snel verder toen hij mijn wazige blik zag.
- Ja, slecht zaad. Zo banaal is het. Maar het is een feit, want we hebben het onderzocht. Bij 52,6 % van de autochtone mannen is haperend zaad geconstateerd. Dat is meer dan de helft meneer Den Dolaard, …!  En dan zijn er ook nog de cijfers over het copuleergedrag van de Nederlanders. Nou, daar wordt een rechtgeaarde Nederlander ook niet vrolijk van. Plat gezegd neukt de gemiddelde Nederlander gewoon veel te weinig. Wist u dat een man in de leeftijdsgroep van 23-28 jaar, de meest vruchtbare periode voor de man met slecht zaad, gemiddeld maar 587 keer de daad verricht? Dat staat in schril contrast met 1234 keer van de allochtone man van dezelfde leeftijdsgroep. En dat terwijl het allochtone zaad van veel betere kwaliteit is!!!  Dus u begrijpt dat uw pensioen niet veilig is bij de autochtone Nederlanders….! -
De heer Steur pauzeerde weer even en staarde naar zijn handen die met de palm naar beneden gericht op het bureau rustten. Hij keek bedenkelijk. Hij leek echt bezorgd te zijn en ik kreeg een ongemakkelijke gevoel. Ik wilde net besluiten om maar onmiddellijk een spaarrekening te gaan openen bij mijn bank, toen de heer Steur verder ging:
- Maar gelukkig neemt het aantal allochtone inwoners wel drastisch toe. Dat kan onze redding zijn, meneer Den Dolaard. De komende decennia zal de allochtone bevolking naar verwachting sterk groeien, verwacht wordt dat er in 2050 ca.  5,3 miljoen allochtonen in Nederland wonen. Dat komt neer op 30% van de totale bevolking. Op zichzelf zijn dat goede vooruitzichten, maar het is ook nog van belang waar die allochtonen vandaan komen. Bij allochtonen dreigt altijd het gevaar van inteelt. Als de groep immigranten klein is, of als er onvoldoende wordt gemengd, bedoel ik. Voor een gezonde immigratie heb je  dus een goede neerslag van de gehele wereldbevolking nodig. En daar zit nu juist het probleem. En dan kom ik op Antarctica….. -
Weer zweeg hij even. Hij keek me aan met een blik van verstandhouding. Ik voelde me gevleid. Deze geniale man ging er van uit dat ik hem begreep, dus wijselijk liet ik niets merken. Ik knikte zorgelijk en trok een zuinig mondje, maar zei niets. Gelukkig ging meneer Steur snel verder.
-  De Antarcticanen blijven sterk achter. Het is echt schrikbarend. Wist u bijvoorbeeld dat Andorra, zeker toch geen grootmacht, beter is vertegenwoordigd in Nederland? Er wonen wel 8 Andorrianen in Amsterdam alleen al. En wat dacht u van Turkmenistan. Maar liefst 7 mannen en 4 vrouwen!. Dat maakt 11 totaal. Maar Antarctica...ho maar..!Vorig jaar wezen de cijfers zelfs uit dat er geen enkele Antarcticaan ons land is binnen gekomen. Niet eens voor een korte vakantie, laat staan om te immigreren. De politiek moet ingrijpen, want anders gaat het fout. Om te beginnen moet er een Antarcticaans verkeersbureau komen….en natuurlijk een ambassade! En de reisorganisaties moeten er op inspringen. Ik heb Neckerman al getipt. Want daar begint het vaak mee, een simpel reisje. Als de Antarcticanen zien hoe goed wij het hier voor elkaar hebben, bijvoorbeeld hier, op het CBS, dan krijgen we ze wel over de dam. Daarom houden we hier regelmatig rondleidingen voor Antarcticanen. Helaas wordt er nog onvoldoende op ingetekend, maar we werken er aan, meneer Den Dolaard. Dus het komt wel goed -
Plotseling stond hij op en kwam achter zijn bureau vandaan. Hij knikte nog even vriendelijk ten afscheid en verdween razendsnel door de deur naar buiten, mij in verwarring achter latend.

Ik bleef nog heel even op mijn stoel zitten om het allemaal goed tot me te laten doordringen. Wat een informatie had ik gekregen in die korte tijd!  Het had al met al nog geen kwartier geduurd. En wat een geweldige kerel was die Steur toch. Zo overtuigend! En hij was positief geëindigd. ‘Het komt wel goed’, had hij toch gezegd!

Uiteindelijk stond ik op en nog enigszins beduusd liep ik terug naar de ontvangstbalie. Onderweg keek ik even naar rechts, waar een grote koffieruimte bleek te zijn. ‘Kantine’…..stond er op de deur. En ik zag in het voorbijlopen nog net hoe meneer Steur achter het buffet bezig was om de afwasmachine uit te ruimen. Wat een kerel! Zo geniaal, en toch zo gewoon gebleven.