donderdag 7 juli 2011

Neusvleugel

Ik blader wat door de woordenlijst der Nederlandse taal van 1954, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en Belgische regering. Ik maakte in 1967 kennis met dit lijvige boek (635 bladzijden) toen mijn vader het me gewichtig overhandigde op de avond voordat ik voor de allereerste keer naar de Christelijke scholengemeenschap ‘Pascal’ zou fietsen, alwaar mij een gedegen gymnasiale opleiding wachtte. Mijn vader zette zich recht tegenover mij aan de eettafel, daarmee extra gewicht gevend aan dit moment want ik kende hem alleen onderuit gezakt in de gemakkelijke stoel naast de oliekachel, en sprak op bezwerende toon tegen mij:
“ Jongen, je gaat nu naar het gymnasium. Dat is mooi. Maar vanaf nu moet je het zelf gaan doen. Je vader en moeder kunnen niet meer helpen met je huiswerk, want dat gaat ons boven de pet. Maar ik heb hier een belangrijk en kostbaar boek dat ik ooit heb moeten aanschaffen toen ik de opleiding ‘ambtenaar tweede klasse’ volgde. Ik heb het nooit nodig gehad, maar ik ben blij dat het nu toch van pas komt. Vanaf nu is het van jou. Wees er zuinig op! En nu heb ik trek in een kop thee.”
Met deze woorden en dit genereuze gebaar beschouwde hij zijn bijdrage aan mijn opleiding als voltooid. Nooit heeft hij meer gevraagd naar mijn wedervaren op school. 

Dat deze uitgave van de Nederlandse Taalunie in 1967 al sterk verouderd was, is nooit in hem opgekomen. Het deerde me echter in het geheel niet. De intimiteit van dit moment is altijd een inspiratiebron geweest en gebleven, tot op dit moment nu ik voor de zoveelste keer zit te bladeren in die oude woordenlijst. Het mooie van zo’n gedateerde uitgave is dat er veel nieuwe woorden ontbreken: wanstaltige  woorden als e-mail, paperback en weblog. Dat scheelt tijd en ergernis. Bijna wekelijks sprokkel ik materiaal voor mijn verhalen in dit geschenk van mijn vader. Soms is één woord al genoeg voor een flink vuur. Ik pak een woord uit de lijst, draai het in het rond om het van alle kanten te bekijken, houdt het tegen het licht, knijp er zachtjes in, ruik er aan en proef het tot ik zeker weet dat het past in mijn gerecht.

Maar de invloed van deze woordenlijst reikt verder dan mijn taal. Mijn hele leven is er van doortrokken. Regelmatig tref ik woorden aan die niet door mijn taalkeuring komen, maar zich toch vastzetten in mijn hoofd. Vorige week viel mijn blik bijvoorbeeld op ‘neusvleugel’. Het stond pal onder ‘neusverkoudheid’, waar ik achteloos overheen las. Maar bij ‘neusvleugel’ hield ik halt. Waarom weet ik niet zeker, maar waarschijnlijk omdat het herinneringen in mij wakker riep. Ik zag de trillende neusvleugels voor me van meneer Oost als hij weer eens ruzie had met onze klas, ik zag de gotische, smalle boogjes van het meisje waarop ik heimelijk verliefd was en ik zag de mooi gewelfde en vlezige vleugels van de neus van een vroegere Surinaamse collega van mij, meneer Kwamina. Van alle voorbeelden deed hij het meest recht aan het woord, want zijn neusvleugels wapperden sierlijk mee op de ademtocht van elk woord dat hij sprak.

Ik sloeg het boek dicht, want verder lezen kon ik niet. De neusvleugels dwarrelden door mijn geest. De hele week stond in het teken van dit woord, dat met de dag aan mystiek won. Ik kon op straat geen mens passeren zonder even tersluiks een blik op de neus te werpen. De wachtkamer van de huisarts was een waar Walhalla voor me, want op mijn gemak kon ik alle exemplaren bestuderen en rubriceren. Niet alleen het aantal vormen was onuitputtelijk – ik zag een accoladeboog, een ezelsrugboog,  enkele Florentijnse bogen, een gordelboog, een hoefijzerboog en ook de omgekeerde kielboog ontbrak niet –,  ook het materiaal was zeer gevarieerd -  vlezig en dik, doorschijnend en dun, dooraderd, pokdalig -, er kwam geen eind aan. Zelfs mijn gezin ontkwam niet aan mijn bezetenheid:
“ Wat doe je nou?”, vroeg mijn vrouw verstoord toen ik poogde een van haar vleugeltjes tussen duim en wijsvinger te vatten om de substantie te kunnen voelen. Geërgerd trok ze haar hoofd weg, wat mij deed beseffen dat de neusvleugel het meest intieme deel van het menselijk lichaam is.

Inmiddels is mijn belangstelling voor dit woord wat afgezwakt. Het wordt tijd voor een nieuw woord en daarom zit ik nu dus weer te bladeren door mijn woordenlijst. Vandaag heb ik de ‘b’ opengeslagen.  En daar stuit ik warempel op het woord ‘bijbel’. Ik proef even aan het woord, verwerp het en lees verder. Maar na ‘Bijbelboek’, ‘Bijbelcommissie’ en ‘Bijbelgenootschap’ blijken mijn gedachten toch te blijven hangen aan ‘bijbel’. Hoe kan het ook anders, want met een schok besef ik hoeveel dankbaarheid ik mijn vader verschuldigd ben dat hij mij niet ‘Het Woord’ heeft meegegeven, maar gewoon de woordenlijst der Nederlandse taal!
Bijbelkennis, Bijbelkring, Bijbelkritiek, Bijbellezing, Bijbelplaats, Bijbels, Bijbelstudie……ik kan ze allemaal overslaan.