Maandagochtend kwam Gerben onverwacht langs. Hij wilde een partij schaak met me spelen. Gerben is een boomlange jurist met het uiterlijk van een wildeman, maar met een heel zachtaardig karakter. We hebben tijdens onze schaakpartijen altijd hele diepgaande gesprekken over belangwekkende onderwerpen. We mijmeren graag over onze bewondering voor schrijvers als Nescio, Hermans en Nabakov, of over de gezellige zondagmiddagen in het Amsterdamse bos met ouders, broertjes en zusjes, over genoeglijke winteravonden, over het genot dat echte, hete chocolademelk ons vroeger kon schenken, over de verruwing in het spraakgebruik op straat en natuurlijk over de schaaktoernooien die we speelden, vooral in Wijk aan Zee. We drinken er zoveel glaasjes bij dat we tegen het eind van de partij de loper een paardensprong laten maken en de pion als een toren gebruiken, waarbij we ons op de dijen slaan van de pret. De stukken vlogen in het rond en de witte Dame rolde over de vloer. We kropen op onze knieën om het stuk te vinden, maar het bleef spoorloos. De tijd vliegt altijd voorbij als we aan het spelen zijn. Toen Gerben wankelend opstond om naar huis te gaan was het alweer donker en mijn hoofd stond helemaal niet meer naar een verhaal.
De volgende ochtend had ik juist bedacht dat het verhaal moest gaan over een jongetje, Kareltje genaamd, dat ter hoogte van station Sloterdijk zijn nieuwe muts in de Haarlemmertrekvaart liet vallen, toen ik mij bedacht dat onze kat Bikkel naar de dierenarts moest om te worden gecastreerd. De afspraak was dat ik het beestje om tien uur zou brengen. Net op tijd stond ik aan de balie van de dierenkliniek. De dierenarts, een grof gebouwd en onaantrekkelijk mens met de handen van een bouwvakker, legde me uit dat het maar een kleine ingreep was.
- We maken een sneetje in de balzak en dan is het twee keer floep….en de balletjes liggen op tafel.
U kunt hem om twee uur wel weer ophalen - zei ze tot besluit en gaf me een ferme hand.
‘Verdorie, dat is al over vier uur’, dacht ik, onderwijl mijn hand ontworstelend aan haar ijzeren greep.
‘Dat wordt niets meer met die muts. En welke kant stroomt de Haarlemmertrekvaart eigenlijk op….richting Haarlem of richting het IJ in het centrum van Amsterdam…?’, bedacht ik me tegelijkertijd. Ik besloot om dat eerst maar eens te onderzoeken en reisde naar station Sloterdijk in Amsterdam. Daar aangekomen gooide ik een pagina die ik uit de Groene Amsterdammer had gescheurd – op de voorkant stond een fragment van een verhandeling over sociale structuur van een mierenkolonie, op de achterkant een advertentie voor tuingereedschap, het is me een raadsel waarom dergelijke details me opvallen - in het water en wachtte af wat er ging gebeuren. En wat ik al vreesde, gebeurde ook: het papier dreef richting Haarlem. Nu moest ik het verhaal helemaal omgooien. Ik constateerde dat de natuur geen boodschap heeft aan de literatuur en dat het de hoogste tijd was om terug te keren naar Almere om de kat op te halen.
Woensdag stond in het teken van talrijke zakelijke beslommeringen. Zo moest ik inkopen doen –sinds ik niet meer werk vind Tinie, mijn vrouw, dat ik dat best op me kan nemen -, een sollicitatiebrief schrijven en een doktersrekening declareren. Bovendien moest ik van Tinie de gitaar die al jaren ongebruikt op zolder lag, op Marktplaats te koop aanbieden. We hebben daar nog woorden over gehad.
- Je gebruikt dat ding al jaren niet meer -, was haar argument.
- Ja, omdat ik er geen tijd voor had met al dat gewerk - wierp ik tegen. Om mijn liefde voor het instrument te bewijzen, speelde ik een paar akkoorden. Maar Tinie was niet onder de indruk en vervolgde:
- En ‘s avonds dan? En in het weekend? Wat dacht je van al die vakanties die we thuis hebben doorgebracht omdat je vakantie in het buitenland maar zonde van de tijd vond? Nooit, maar dan ook nooit heb je dat ding ook maar aangekeken, de laatste jaren. En nu begin je opeens te jammeren! Het hele huis ligt vol met voorwerpen die van jou maar niet weggedaan mogen worden. Dat kan echt niet langer zo. Het raakt hier vol-.
Ik kwam er niet onderuit. Met pijn in het hard besteedde ik de woensdagmiddag aan het opstellen van een advertentie. Dat is best nog een secuur werkje: het bouwjaar, de merknaam, de staat waarin het verkeert, een uitgebreide beschrijving van het voortreffelijke geluid dat het produceert, een foto, het moest allemaal aan bod komen. Toen Tinie na het werk thuis kwam, liet ik haar trots de advertentie zien.
- Mooie foto, maar de vraagprijs ontbreekt - zei ze zuur.
Ik vluchtte naar mijn kamer en begon aan het verhaal over de te water geraakte muts van Kareltje. Ik beschreef hoe het jongetje stroomafwaarts de Haarlemmertrekvaart volgde, langs het hoge riet ter hoogte van het opgespoten land en hoe hij telkens moest springen om boven het riet uit te kunnen kijken naar zijn wegdrijvende mutsje. Maar het verhaal wilde niet vlotten. Ik pakte mijn gitaar, speelde wat weemoedige deuntjes en dacht aan de tijd dat ik met Frans en Gerard, op de zolderkamer van Frans, tot grote ergernis van de buren luidruchtig onze nummers speelden. We waren nog geen twintig jaar oud en geloofden met onze muziek de wereld te kunnen verbeteren. Wat een heerlijke tijd was dat!
- Ik heb al een koper! -, hoorde ik Tinie van beneden roepen.
Donderdagochtend begon ik aan een beschrijving van de huiselijke omstandigheden van Kareltje. Zijn ouders waren armlastig en hadden zich veel moeite getroost een mutsje te kopen voor hun zoon, nog voor de winterkou haar intrede had gedaan.
- Wees er zuinig op, jongen - had zijn moeder nog gezegd. Met tranen in de ogen bedacht Kareltje dat hij niet thuis kon komen zonder zijn muts. Steeds wanhopiger sprong hij boven het riet uit om het half onder water drijvende kledingstuk te kunnen volgen. Hij was Halfweg al bijna genaderd, toen er op het raam werd geklopt. Het waren Henk en Edwin die ik ken van de tafeltennisvereniging. Nu is ‘vereniging’ misschien een groot woord aangezien deze slechts bestaat uit drie leden: Henk, Edwin en ik. Elke vrijdagavond spelen wij een partijtje tafeltennis in de school waar Edwin werkzaam is als onderwijzer achtste klas. Ze stonden vrolijk lachend voor het raam en ik liep vlug naar de deur om ze binnen te laten. Ze brengen altijd een hoop vrolijke drukte met zich mee, vooral Henk met zijn bulderende lach en sterke verhalen.
- We wisten dat je ziek bent geweest en dachten dat je wel een uitje kon gebruiken - zei Henk, nog voordat ze goed en wel binnen waren.
- We komen je halen, want we gaan een dagje op stap. Dat is goed voor je. De hele dag maar binnen zitten is niet goed voor een mens. Trek je jas aan, want we gaan naar IJmuiden - zei Edwin.
- Maar ik zit midden in een verhaal…. -, sputterde ik tegen.
- Dan maak je dat morgen maar af. Die verhalen van jou zijn toch heel kort. Als je er morgenochtend even voor gaat zitten, is het zo gepiept - zei Henk lachend en gaf me mijn jas aan. In een oogwenk zaten we in de auto op weg naar IJmuiden. Onderweg waren mijn gedachten nog bij Kareltje en er schoot mij iets te binnen…
- Kunnen we via de Haarlemmertrekvaart rijden? Daar fietste ik vroeger altijd met mijn vader - vroeg ik Henk, die onze chauffeur was. Hij vond het best en na een kwartiertje draaiden we de Haarlemmerweg op. Ik tuurde voortdurend naar buiten om het landschap langs de trekvaart goed in me op te nemen. Dat kon altijd van pas komen voor het verhaal. Maar tot mijn ontzetting zag ik dat vlak voor Halfweg de trekvaart niet meer te voet langs de oever was te volgen vanwege een groot industrieterrein, dat met een hek de doorgang langs het water afsloot. Het hek stak wel een meter over het water uit en was bezet met scherpe ijzeren punten, omwikkeld met prikkeldraad. Kareltje kon daar onmogelijk langs! Het verhaal leek nu een dramatische wending te nemen, die ik niet had voorzien. De hele heenreis zat ik sip voor me uit te staren. Waarom moeten mensen toch altijd zoveel obstakels opwerpen? ‘Bezit is tegenwoordig belangrijker dan vrijheid en natuur. En de mens heeft ook geen enkele boodschap aan de literatuur’, bedacht ik somber.
De rest van de dag werd gelukkig in beslag genomen door de olijke verhalen van Henk en de droge humor van Edwin en aan het eind van de dag waren mijn zorgen over het verloop van het verhaal volledig verdwenen.
En nu is het vrijdag en ligt die geschiedenis met Kareltje en zijn mutsje me zwaar op de maag. Met lood in de benen ga ik naar mijn kamer om het trieste vervolg te schrijven. Hoe zal zijn moeder het opnemen? Zal vader erg kwaad worden op Kareltje? Krijgt hij straf? En hoe droevig zal Kareltje zijn als hij ’s avonds thuis komt - veel te laat natuurlijk want Halfweg is een eind weg - en zijn ouders moet vertellen dat zijn mooie, nieuwe muts in de Haarlemmertrekvaart ligt. Ik voel de tranen al over zijn wangen lopen. Ik heb helemaal geen zin om er aan te beginnen. Waarom is de werkelijkheid toch altijd zo wreed, zo ongevoelig en weerbarstig, waarom stroomt de Haarlemmertrekvaart uitgerekend richting Haarlem en niet naar het IJ, waarom moet dat hek om het industrieterrein uitgerekend tot in de Haarlemmertrekvaart doorlopen? Met zwaar gemoed loop ik mijn kamer binnen en schuif mijn bureaustoel naar achteren. Maar daar zie ik warempel de witte Dame onder mijn bureau liggen! Gerben moet er per ongeluk tegen aangeschopt hebben, want het lag helemaal achteraan tegen de muur. Nu ja, het schaakspel is in ieder geval weer compleet.
Ik zet de radio aan en hoor een bericht over de ferry van Newcastle naar IJmuiden. De veerboot heeft gisteren door de hevige storm grote moeite gehad af te meren in IJmuiden. Het is door de zware golfslag bijna tegen de sluisdeuren gevaren. Het schip moest met 4 sleepboten in bedwang gehouden worden en het heeft 4 uur geduurd voor het eindelijk veilig aan wal lag. Henk, Edwin en ik vroegen ons gisteren al af waarom die veerboot zo heen en weer aan het manoeuvreren was. We beseften op dat moment niet dat we getuigen waren van een heel spannende aangelegenheid en maakten er nog grapjes over. Ik besluit om Henk van dit geval op de hoogte te stellen en trek mijn jas en schoenen aan. Misschien heeft hij het al gehoord, maar hij zal er zeker smakelijke verhalen over verzinnen en dat is me liever dan achter mijn bureau het verdriet van Kareltje en zijn ouders te moeten beschrijven. Onderweg kom ik een straatmuzikant tegen die onder begeleiding van zijn gitaar een nummer van de Rolling Stones speelt. Het nummer heet ‘Fool to cry’ en de jongen speelt de akkoorden virtuoos en gevoelig. Ik blijf even staan en gooi een paar muntstukken in de daarvoor bestemde muts. Ik raak met hem in gesprek en spreek mijn bewondering uit voor zijn gitaarspel.
- Toevallig heb ik deze week een nieuwe gekocht, op internet gevonden -, zegt hij trots. En opeens herken ik mijn oude gitaar! Een betere bestemming had het instrument niet kunnen krijgen, want de muzikant heeft zoveel meer techniek en speelt zoveel mooier en gevoeliger dan ik, dat ik me schaam ooit gespeeld te hebben op deze gitaar.
- En ik had gisteren echt mijn geluksdag, want ik was gisteren in Haarlem en viste uit het water van Het Spaarne deze nieuwe muts. Het kaartje zat er nog aan! – zei hij opgetogen en verwonderd over zoveel geluk.
Als ik Henk het verhaal van de gitaar vertel – over de muts durf ik niet te beginnen - begint hij smakelijk te lachen.
- Ja jongen, de werkelijkheid is vaak vreemder dan de gekste fantasie. Het gaat er vreemd aan toe in de wereld -