zaterdag 26 februari 2011

De Nobelprijs

Nu schiet me ineens te binnen dat ik het nog helemaal niet over de liefde heb gehad. En dat terwijl de liefde toch de drijvende kracht is achter het ontstaan van bijna de gehele wereldliteratuur! 
Odysseus en Penelope (Homerus), Lancelot en Guinevere (Chretien de Troyes), Heathcliff en Cathy (Emily Bronte), Humbert en Dolores Haze (Nabakov) Romeo en Julia (Shakespeare), Florentino Arizo en Fermina (Gabriel Garcia Marquez), we hadden ze allemaal niet gekend zonder de liefde.

Toch is het lang niet allemaal rozengeur en maneschijn wat de klok slaat. In de meeste, wereldbekende voorbeelden is er sprake van een onbereikbare, onmogelijke of onbeantwoorde liefde. Juist het ontbreken van tastbare, denkbare en wederzijdse liefde levert de meest schitterende literatuur op. Het verlangen, de begeerte, het smachten en hunkeren naar de enige en ware liefde blijkt schrijvers te inspireren tot het construeren van prachtige taal, terwijl ze er tegelijkertijd doodongelukkig van worden. Wat is dat toch?
Het meest tragische voorbeeld van een onbeantwoorde liefde vind ik echter in onze eigen Nederlandse literatuur.

In het schitterende gedicht ‘Heet van de naald’ van Max de Jong, begint de ongelukkige hoofdpersoon vol zelfbeklag:
Ach hoe kan ik nu ook schrijven
zij is getrouwd met een ander
en heeft kinderen
zoals het moet

we zijn elkaar misgelopen
ik heb het verkeerd gedaan
ik was te zwaar geïmponeerd
dan doe je alles fout

Op eenvoudige maar hartverscheurende manier beschrijft hij zijn diepe verlangen naar en bewondering voor deze vrouw:
zij had haar
en zij had ogen
welke de juiste kleur hadden
namelijk zwart

Met blonde vrouwen vrijen
is zoiets als homosexualiteit
het is onzedelijk
het heeft geen zin

Bij zulk een vrouw
heeft kinderen krijgen
zin omdat men zich er
iets van voor kan stellen

In het vervolg komt hij tot de slotsom dat hij wel moet schrijven om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar dat het behalve geld weinig oplevert:
een schrijverschap waar het
centrum aan ontbreekt
blijft noodzakelijkerwijze
aan de periferie

had ik haar gekregen
dan had ik vermoedelijk
de Nobelprijs
op mijn sloffen gehaald

Tenslotte vraagt hij zich wanhopig af:
heb ik nu een idée fixe
ben ik bevangen in een waan ofwel
een paranoia
ach nee toch zeker
Zij was werkelijk uniek
dat kan toch ook
mathematisch gezien
moet één de beste zijn

Bij het herlezen van dit gedicht schoten de tranen me opnieuw in de ogen. Natuurlijk had ik ontzettend te doen met de hoofdpersoon. Ik kon me zo goed voorstellen hoe schrijnend het is om te moeten schrijven om in je levensonderhoud te voorzien, terwijl je weet dat al je gezwoeg tot niets leidt. En hoe pijnlijk is het niet om te zien dat de vrouw van je dromen bestaat, maar in de handen is gevallen van een ander, omdat je de moed niet had haar aan te spreken en te benaderen. Maar mijn tranen hadden nog een tweede oorzaak.

Plotseling besefte ik dat al mijn geschrijf niet voor niets zou zijn. Ik heb immers mijn Tinie!
Ik ken niet dat verlangen
naar een onbereikbare liefde
noch de noodzaak om te schrijven
 om mezelf te bedruipen

al heeft zij niet de schoonheid van Penelope
niet de dromerigheid van Cathy
mathematisch gezien is Tinie de beste
de Nobelprijs kan mij niet ontgaan

dinsdag 8 februari 2011

Herman


Een grote, zware man van een jaar of veertig neemt tegenover mij plaats. Hij is niet dik, maar erg stevig gebouwd en beweegt traag, alsof over elke spierbeweging wordt nagedacht. Hij ontwijkt mijn glimlach en houdt zijn ogen neergeslagen op de tafel tussen ons in. Zijn gezichtsuitdrukking is niet onvriendelijk, maar neutraal, met een merkwaardige krampachtigheid. Onder zijn trui draagt hij een lichtblauw overhemd. Zijn hand gaat langzaam en bedachtzaam onder zijn trui. Ik kan de beweging volgen door het opbollen van zijn trui. Ter hoogte van waar zijn borstzak moet zitten, houdt de hand even stil. Dan begint hij aan zijn terugtocht en na een eeuwigheid verschijnt de hand weer in het openbaar, zich stevig klemmend om een pen. Ik kijk naar dikke lava die stroperig van de vulkaanhelling glijdt. En nog altijd houdt hij zijn ogen neerwaarts, gericht op het schaakbord tussen ons in. 

De wedstrijdleider geeft een stilzwijgend teken en aan alle borden worden de klokken in werking gesteld. Nu ontkomt Herman er niet aan. Lijzig richt hij eindelijk zijn hoofd op en reikt me traagzaam zijn hand, een adagio van beweging. Terwijl ik zijn uitgestoken hand aanneem, zie ik zijn ogen. Zij zien mij niet, kijken dwars door me heen. Zijn gezicht vertoont een grimas, die ik interpreteer als een poging tot een glimlach.
- “Pret-ti-ge par-tij.” – hoor ik Herman zeggen. Hij spreekt snel, maar staccato, in lettergrepen. Zo talmend als zijn bewegingen zijn, zo jachtig is zijn taal. 

Zijn hand aarzelt even , maar uiteindelijk drukt hij weloverwogen de klok in. De klok start echter niet en er verschijnt een spoor van paniek op zijn gezicht.
- “doet het niet.” – Door het weglaten van het woordje ‘hij’, klinkt hij als een kind.
Ik schiet hem te hulp en druk het startknopje in. Herman draait zijn hoofd terug naar het bord, plaatst zijn ellebogen op de tafel en legt zijn nu rode hoofd te rusten in zijn handen, waar het de komende uren zal blijven. Nu weet ik het zeker: Herman is een autist, een aardige autist, die goed kan schaken, want al mijn aanvallen weet hij rustig te pareren.

Tegen het einde van de partij, in de tijdnoodfase als er vlug gezet moet worden, verschijnt weer de benauwenis op zijn gezicht. Hij weet geen raad met deze versnelling van het spel en gooit twee maal per ongeluk een stuk om. Toch weet hij in de chaos eeuwig schaak te forceren en de partij wordt remise, vlak voordat hij door zijn tijd heen is. 

Verhit staan we beiden op en geven elkaar de hand. Eindelijk weet hij een glimlach te produceren.
- “In-te-res-san-te par-tij.” – zegt hij. Niet spannend, maar interessant.  

vrijdag 4 februari 2011

Paradijs

Het zal niet lang meer duren of de wetenschap geeft duidelijkheid over de plaats van het paradijs. Geleerden doelen natuurlijk op de religieuze duiding van het woord ‘paradijs’, als de plaats waar de mens na zijn dood terecht kan komen.  Op 11 februari jongstleden werd er door Amerikaanse astronomen voor de zoveelste keer een nieuw zonnestelsel ontdekt, Kepler 11 genaamd. Dit zonnestelsel bevat zeker 4 planeten, waarvan wordt aangenomen dat het paradijs er niet is gevestigd. Maar dat binnenkort in het wetenschappelijke en gezaghebbende tijdschrift ‘Nature’ gewag wordt gemaakt van de ontdekking van de hemel, is wel zeker.
- “Het is slechts een kwestie van tijd” - zegt James Taylor, een woordvoerder van de NASA, tijdens de persconferentie - “we zijn er dicht bij.” -  

In de tussentijd buitelen de religies die het bestaan van een paradijs hebben voorspeld, het Christendom, de Islam en het Jodendom, over elkaar heen om het paradijs te claimen, terwijl andere religies beteuterd langs de kant toekijken. “Hoe gaat de NASA daar mee om?”, vraagt een van de journalisten.
- “Maar zo werkt het natuurlijk niet” – antwoord James Taylor namens de NASA.
- “We laten die religies niet met onze ontdekking weglopen. Onderzoek zal moeten uitwijzen wat de aard van het paradijs is. Hoewel de exacte plaatsbepaling nog moet plaats vinden, kunnen we er wel iets over zeggen in algemene zin. Zo is de verwachting dat het geen ronde planeet betreft, maar een platte. Je kan het vergelijken met de draaischijf waarop een pottenbakker zijn voorwerpen maakt. De voorkant van deze schijf is altijd naar de zon gericht, de achterkant is dus zeer koud en onbruikbaar. Op grond van deze aanname weten we dat het paradijs geen dag en nachtritme kent. Het is er altijd zonnig en slapen doet men er in de schaduw van de weelderige begroeiing. De afstand tussen het paradijs en de zon wordt bepaald door de grootte en kracht van de ster. Is de ster ongeveer even groot als onze eigen zon, dan is de afstand tussen paradijs en ster ook min of meer gelijk aan die in ons eigen zonnestelsel. 

-“Over de omvang van de planeet is ook wel iets te zeggen” – vervolgt de heer James Taylor.
- “Al vier miljoen jaar leven er mensachtige wezens op de aarde. Dat betekent dat deze planeet tenminste een aantal mensen moet kunnen herbergen dat overeenkomt met twee tot de macht 63.  Dat levert een getal op dat nauwelijks meer uit te spreken is. Voeg daarbij dat deze planeet plat is en u kunt zich voorstellen hoe enorm groot dit paradijs moet zijn, wil men er nog enigszins comfortabel kunnen leven. En dan moet er ook nog voldoende restcapaciteit zijn om de mensen van de toekomst op te kunnen vangen. Hoewel in het heelal het begrip ‘omvang’ voor menselijke begrippen nauwelijks te bevatten is, gaat dit toch wel wat ver. Maar wiskundigen hebben berekend dat de opvatting dat alle mensen in het paradijs terecht komen, achterhaald is. De beroemde wiskundige prof. Dr. Eeuwe berekende dat op deze planeet alleen mensen zijn te vinden die schaken.”-

- “Dit verkleint het aantal Paradijzenaren natuurlijk aanzienlijk” – stelt James Taylor, zelf een fanatiek schaker.
“Maar het blijft een flinke planeet. Maar juist daarom is de ontdekking slechts een kwestie van enkele maanden. Waar we nog wel mee worstelen, is de kwestie van het vervoer. Het paradijs zal minimaal 2000 lichtjaren van de aarde verwijderd zijn, mogelijk zelfs het dubbele. Dat is een flink eindje. Nu is het natuurlijk wel zo dat de reis plaats vindt in dode toestand. Eisen aan comfort en gemak worden er dus niet gesteld. Dat verruimt de mogelijkheden, dus we verwachten dat ook deze problematiek oplosbaar is”. –

Op de slotvraag of er water is te vinden op deze planeet, is James Taylor kort en krachtig:
- “Alleen zout water om in te zwemmen. Zoet water verwachten wij er niet, maar dat is ook niet echt nodig. Schakers drinken wijn of bier.”-